Asser kort geding becommentarieerd
Enkele maanden geleden verscheen een nieuw deel in de serie Asser procesrecht: 'Het kort geding'. Het boek is inmiddels besproken in een lezenswaardig artikel van Floris Bakels.
Enkele maanden geleden verscheen een nieuw deel in de serie Asser procesrecht: 'Het kort geding'. Het boek is inmiddels besproken in een lezenswaardig artikel van Floris Bakels.
Kan de vorm van een champagnefles als 3D merk worden beschermd? Deze vraag staat bij het Gerecht in een procedure over Europese Unie merken.
In het hier te bespreken arrest (ECLI:NL:GHSHE:2020:3425) redt het hof een eiser die was vergeten de vordering in het petitum van de dagvaarding tot uiting te brengen.
Een rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. In onderhavig geval vond de schadeveroorzakende gebeurtenis plaats in 1992 toen de notaris verzuimde de huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister in te schrijven, zodat de vordering jegens de notaris is verjaard. De verjaring kan niet door erkenning worden gestuit indien die reeds is voltooid. Daar komt bij dat een kantoordirecteur niet zomaar tot erkenning kan overgaan; het is gebruikelijk dat eerst de verzekeringsmaatschappij wordt geïnformeerd en daarna pas over de mogelijke aansprakelijkheid wordt gesproken.
In zijn arrest van 13 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1783) oordeelt de Hoge Raad dat als de te veroordelen partij reeds vóórdat de uitspraak wordt gedaan al het mogelijke heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de hoofdveroordeling zal worden nageleefd, geen dwangsom behoort te worden opgelegd. Intussen is het wel nog steeds de vraag of deze kwestie ook in een art. 611d Rv-procedure aan de orde gesteld kan worden.
Bij inbreuk op intellectueel eigendomsrecht wordt vaak een sommatiebrief met onthoudingsverklaring verstuurd, of ontvangen. Hoe gaat u hier mee om?
In een recent arrest van het Hof Den Haag stond de vraag centraal of tegen de afwijzing door de rechtbank op formele gronden van een exhibitievordering moet worden gegriefd of dat deze vordering in hoger beroep bij wege van een nieuw incident kan worden opgeworpen.
De partij die in het ongelijk wordt gesteld wordt - conform de welbekende regel van artikel 237 Rv - in de proceskosten veroordeeld. Maar wat nou als een partij inhoudelijk (ten aanzien van de grondslag van de vordering) in het gelijk wordt gesteld, maar de rechter slechts een deel van het door die partij gevorderde bedrag toewijst? A-G van Peursem gaat in een lezenswaardige conclusie in op - onder meer - die vraag.
In de recente uitgave van de JBPR is een lezenswaardige noot verschenen van mr. Venhuizen bij een arrest van de Hoge Raad van 17 januari jl. over tussentijds appel en evocatie.
Een partij die zich gevoegd heeft in een gerechtelijke procedure tussen twee andere partijen, kan zelfstandig een rechtsmiddel instellen. Die mogelijkheid laat onverlet dat de in eerste instantie gevoegde partij ook ervoor kan kiezen om zich in een hogere instantie zich opnieuw te voegen, zo volgt uit recente rechtspraak van de Hoge Raad.
Als de bodemrechter uitspraak heeft gedaan, moet de kortgedingrechter die over hetzelfde geschil oordeelt, zijn beslissing in beginsel op het oordeel van de rechter in de bodemzaak afstemmen. Deze ‘afstemmingsregel’ geldt echter niet als het bodemvonnis bij verstek gewezen is, zo volgt uit een recent arrest van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2020:1913).